{"title":"荷兰《海牙儿童拐卖公约》拒绝理由的解释:25年后的中间立场","authors":"G.C.A.M. Ruitenberg","doi":"10.5553/FENR/.000029","DOIUrl":null,"url":null,"abstract":"Om internationale kinderontvoering tegen te gaan, is op 25 oktober 1980 het Haags Kinderontvoeringsverdrag (hierna: HKOV) tot stand gekomen. Voor Nederland is dit verdrag, gelijktijdig met de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: Uitvoeringswet), op 1 september 1990 in werking getreden. Het verdrag wordt hier dus op dit moment ruim een kwart eeuw toegepast. Momenteel zijn bij het HKOV 95 Staten partij. Het verdrag beoogt (onder meer) internationale kinderontvoering te voorkomen. Indien een kind toch van de ene naar de andere Verdragsstaat ontvoerd wordt, is het uitgangspunt van het verdrag dat het ontvoerde kind zo spoedig mogelijk dient terug te keren. Van dit uitgangspunt kan echter worden afgeweken indien de rechter van de Staat waarnaar het kind is ontvoerd, oordeelt dat zich één van de zogenoemde weigeringsgronden – vervat in de artikelen 12, 13 en 20 van het verdrag – voordoet. Het doel van deze bijdrage is het verschaffen van enig inzicht in de wijze waarop deze weigeringsgronden de afgelopen jaren in de Nederlandse jurisprudentie zijn toegepast, mede in het licht van het belang van het kind dat ingevolge artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (hierna: IVRK) een eerste overweging dient te zijn. Om de omvang van de bijdrage enigszins binnen de perken te kunnen houden, is ervoor gekozen om overige regelingen die van invloed zijn op het al dan niet teruggeleiden van ontvoerde kinderen, zoals het Europees Verdrag inzake de Rechten van de Mens en de 1","PeriodicalId":167265,"journal":{"name":"The Family in Law","volume":"98 1","pages":"0"},"PeriodicalIF":0.0000,"publicationDate":"2016-11-01","publicationTypes":"Journal Article","fieldsOfStudy":null,"isOpenAccess":false,"openAccessPdf":"","citationCount":"0","resultStr":"{\"title\":\"De interpretatie van de weigeringsgronden uit het Haags Kinderontvoeringsverdrag in Nederland: een tussenstand na ruim 25 jaar\",\"authors\":\"G.C.A.M. Ruitenberg\",\"doi\":\"10.5553/FENR/.000029\",\"DOIUrl\":null,\"url\":null,\"abstract\":\"Om internationale kinderontvoering tegen te gaan, is op 25 oktober 1980 het Haags Kinderontvoeringsverdrag (hierna: HKOV) tot stand gekomen. Voor Nederland is dit verdrag, gelijktijdig met de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: Uitvoeringswet), op 1 september 1990 in werking getreden. Het verdrag wordt hier dus op dit moment ruim een kwart eeuw toegepast. Momenteel zijn bij het HKOV 95 Staten partij. Het verdrag beoogt (onder meer) internationale kinderontvoering te voorkomen. Indien een kind toch van de ene naar de andere Verdragsstaat ontvoerd wordt, is het uitgangspunt van het verdrag dat het ontvoerde kind zo spoedig mogelijk dient terug te keren. Van dit uitgangspunt kan echter worden afgeweken indien de rechter van de Staat waarnaar het kind is ontvoerd, oordeelt dat zich één van de zogenoemde weigeringsgronden – vervat in de artikelen 12, 13 en 20 van het verdrag – voordoet. Het doel van deze bijdrage is het verschaffen van enig inzicht in de wijze waarop deze weigeringsgronden de afgelopen jaren in de Nederlandse jurisprudentie zijn toegepast, mede in het licht van het belang van het kind dat ingevolge artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (hierna: IVRK) een eerste overweging dient te zijn. Om de omvang van de bijdrage enigszins binnen de perken te kunnen houden, is ervoor gekozen om overige regelingen die van invloed zijn op het al dan niet teruggeleiden van ontvoerde kinderen, zoals het Europees Verdrag inzake de Rechten van de Mens en de 1\",\"PeriodicalId\":167265,\"journal\":{\"name\":\"The Family in Law\",\"volume\":\"98 1\",\"pages\":\"0\"},\"PeriodicalIF\":0.0000,\"publicationDate\":\"2016-11-01\",\"publicationTypes\":\"Journal Article\",\"fieldsOfStudy\":null,\"isOpenAccess\":false,\"openAccessPdf\":\"\",\"citationCount\":\"0\",\"resultStr\":null,\"platform\":\"Semanticscholar\",\"paperid\":null,\"PeriodicalName\":\"The Family in Law\",\"FirstCategoryId\":\"1085\",\"ListUrlMain\":\"https://doi.org/10.5553/FENR/.000029\",\"RegionNum\":0,\"RegionCategory\":null,\"ArticlePicture\":[],\"TitleCN\":null,\"AbstractTextCN\":null,\"PMCID\":null,\"EPubDate\":\"\",\"PubModel\":\"\",\"JCR\":\"\",\"JCRName\":\"\",\"Score\":null,\"Total\":0}","platform":"Semanticscholar","paperid":null,"PeriodicalName":"The Family in Law","FirstCategoryId":"1085","ListUrlMain":"https://doi.org/10.5553/FENR/.000029","RegionNum":0,"RegionCategory":null,"ArticlePicture":[],"TitleCN":null,"AbstractTextCN":null,"PMCID":null,"EPubDate":"","PubModel":"","JCR":"","JCRName":"","Score":null,"Total":0}
De interpretatie van de weigeringsgronden uit het Haags Kinderontvoeringsverdrag in Nederland: een tussenstand na ruim 25 jaar
Om internationale kinderontvoering tegen te gaan, is op 25 oktober 1980 het Haags Kinderontvoeringsverdrag (hierna: HKOV) tot stand gekomen. Voor Nederland is dit verdrag, gelijktijdig met de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: Uitvoeringswet), op 1 september 1990 in werking getreden. Het verdrag wordt hier dus op dit moment ruim een kwart eeuw toegepast. Momenteel zijn bij het HKOV 95 Staten partij. Het verdrag beoogt (onder meer) internationale kinderontvoering te voorkomen. Indien een kind toch van de ene naar de andere Verdragsstaat ontvoerd wordt, is het uitgangspunt van het verdrag dat het ontvoerde kind zo spoedig mogelijk dient terug te keren. Van dit uitgangspunt kan echter worden afgeweken indien de rechter van de Staat waarnaar het kind is ontvoerd, oordeelt dat zich één van de zogenoemde weigeringsgronden – vervat in de artikelen 12, 13 en 20 van het verdrag – voordoet. Het doel van deze bijdrage is het verschaffen van enig inzicht in de wijze waarop deze weigeringsgronden de afgelopen jaren in de Nederlandse jurisprudentie zijn toegepast, mede in het licht van het belang van het kind dat ingevolge artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (hierna: IVRK) een eerste overweging dient te zijn. Om de omvang van de bijdrage enigszins binnen de perken te kunnen houden, is ervoor gekozen om overige regelingen die van invloed zijn op het al dan niet teruggeleiden van ontvoerde kinderen, zoals het Europees Verdrag inzake de Rechten van de Mens en de 1