Pub Date : 2023-12-09DOI: 10.48003/knob.122.2023.4.808
Sara Duisters
Na de Tweede Wereldoorlog experimenteerden architecten en bedrijven met het gebruik van glasvezelversterkt polyester (gvp) in de architectuur. Dit mengsel van polyester en glasvezel werd in die tijd gezien als een ideaal bouwmateriaal: het is sterk, makkelijk te vervormen en weegt weinig. Tot nu toe is er nog weinig onderzoek gedaan naar het gebruik van gvp in de Nederlandse architectuur. Dit artikel onderzoekt de maatschappelijke veranderingen die belangrijk waren bij de keuze van architecten en bedrijven om gvp toe te passen.Aan de experimenten met gvp in de architectuur liggen een aantal maatschappelijke veranderingen ten grondslag. Ten eerste zochten verschillende fabrieken in de vervoersmiddelenindustrie na de oorlog naar nieuwe afzetmarkten waar ze hun expertise op het gebied van gvp konden inzetten. Deze vonden ze in de woningbouw. Het kunststofmateriaal was namelijk goed bruikbaar binnen de systeembouw, waarmee in snel tempo huizen werden gebouwd. Door de enorme draagkracht en de fabrieksmatige productie was gvp geschikt voor sandwichplaten die bij deze bouwmethode werden gebruikt. Ten tweede heerste in Nederland een optimistisch gevoel over de toekomst. Architecten dachten na over nieuwe, flexibele vormen van wonen. Ze maakten ontwerpen die bewoners de vrijheid boden hun woning zelf in te delen, uit te breiden en zelfs te verplaatsen. Ook meenden sommigen dat het uiterlijk van gebouwen moest veranderen; bij een nieuwe tijd hoorden nieuwe vormen. De gebouwen moesten een optimistisch toekomstbeeld uitdragen en gvp kon makkelijk in allerlei vormen en kleuren worden uitgevoerd. In 1973 werd door de oliecrisis aardolie echter fors duurder, waardoor de inzet van gvp in grootschalige woningbouwprojecten niet langer rendabel kon zijn.Veel van de gebouwen met gvp zijn inmiddels gesloopt. De vroegste voorbeelden van waren vaak experimentele prototypes. Deze werden maar één keer uitgevoerd en waren niet bedoeld voor een langdurige bewoning. Als materiaal voor woningbouw is kunststof nooit echt populair geworden. Mensen durfden hun huizen van baksteen of beton niet zomaar in te wisselen voor een kunststof variant. Daarnaast is het restaureren en conserveren van gebouwen van gvp een probleem, omdat daarover in de erfgoedsector nog weinig kennis is.Toch neemt de aandacht voor kunststof architectuur in de erfgoedsector toe, waarbij steeds meer wordt ingezet op het behoud in plaats van sloop. Deze nieuwe benadering vloeit voort uit de groeiende interesse voor architectuur van na 1965. Het negatieve beeld van gvp-architectuur lijkt langzaam te kantelen.
{"title":"Kunststof dromen","authors":"Sara Duisters","doi":"10.48003/knob.122.2023.4.808","DOIUrl":"https://doi.org/10.48003/knob.122.2023.4.808","url":null,"abstract":"Na de Tweede Wereldoorlog experimenteerden architecten en bedrijven met het gebruik van glasvezelversterkt polyester (gvp) in de architectuur. Dit mengsel van polyester en glasvezel werd in die tijd gezien als een ideaal bouwmateriaal: het is sterk, makkelijk te vervormen en weegt weinig. Tot nu toe is er nog weinig onderzoek gedaan naar het gebruik van gvp in de Nederlandse architectuur. Dit artikel onderzoekt de maatschappelijke veranderingen die belangrijk waren bij de keuze van architecten en bedrijven om gvp toe te passen.Aan de experimenten met gvp in de architectuur liggen een aantal maatschappelijke veranderingen ten grondslag. Ten eerste zochten verschillende fabrieken in de vervoersmiddelenindustrie na de oorlog naar nieuwe afzetmarkten waar ze hun expertise op het gebied van gvp konden inzetten. Deze vonden ze in de woningbouw. Het kunststofmateriaal was namelijk goed bruikbaar binnen de systeembouw, waarmee in snel tempo huizen werden gebouwd. Door de enorme draagkracht en de fabrieksmatige productie was gvp geschikt voor sandwichplaten die bij deze bouwmethode werden gebruikt. Ten tweede heerste in Nederland een optimistisch gevoel over de toekomst. Architecten dachten na over nieuwe, flexibele vormen van wonen. Ze maakten ontwerpen die bewoners de vrijheid boden hun woning zelf in te delen, uit te breiden en zelfs te verplaatsen. Ook meenden sommigen dat het uiterlijk van gebouwen moest veranderen; bij een nieuwe tijd hoorden nieuwe vormen. De gebouwen moesten een optimistisch toekomstbeeld uitdragen en gvp kon makkelijk in allerlei vormen en kleuren worden uitgevoerd. In 1973 werd door de oliecrisis aardolie echter fors duurder, waardoor de inzet van gvp in grootschalige woningbouwprojecten niet langer rendabel kon zijn.Veel van de gebouwen met gvp zijn inmiddels gesloopt. De vroegste voorbeelden van waren vaak experimentele prototypes. Deze werden maar één keer uitgevoerd en waren niet bedoeld voor een langdurige bewoning. Als materiaal voor woningbouw is kunststof nooit echt populair geworden. Mensen durfden hun huizen van baksteen of beton niet zomaar in te wisselen voor een kunststof variant. Daarnaast is het restaureren en conserveren van gebouwen van gvp een probleem, omdat daarover in de erfgoedsector nog weinig kennis is.Toch neemt de aandacht voor kunststof architectuur in de erfgoedsector toe, waarbij steeds meer wordt ingezet op het behoud in plaats van sloop. Deze nieuwe benadering vloeit voort uit de groeiende interesse voor architectuur van na 1965. Het negatieve beeld van gvp-architectuur lijkt langzaam te kantelen.","PeriodicalId":52053,"journal":{"name":"Bulletin KNOB","volume":"16 2","pages":""},"PeriodicalIF":0.1,"publicationDate":"2023-12-09","publicationTypes":"Journal Article","fieldsOfStudy":null,"isOpenAccess":false,"openAccessPdf":"","citationCount":null,"resultStr":null,"platform":"Semanticscholar","paperid":"138585571","PeriodicalName":null,"FirstCategoryId":null,"ListUrlMain":null,"RegionNum":0,"RegionCategory":"","ArticlePicture":[],"TitleCN":null,"AbstractTextCN":null,"PMCID":"","EPubDate":null,"PubModel":null,"JCR":null,"JCRName":null,"Score":null,"Total":0}
Pub Date : 2023-12-09DOI: 10.48003/knob.122.2023.4.811
Marylise Parein, Ine Wouters, Stephanie Van de Voorde
Sinds enkele jaren groeit de interesse voor jong erfgoed. Daarmee groeit ook de behoefte aan een wetenschappelijk onderbouwd kader om hiermee om te gaan. Dit artikel gaat in op de eigenheid van ‘jong erfgoed’, de waardebepaling ervan en de kennis die daarvoor nodig is.De term ‘jong erfgoed’ is niet eenvoudig te definiëren, omdat de minimale historische afstand om een gebouw te waarderen of als erfgoed te beschermen van land ot land verschilt. Belangrijker dan een exacte afbakening is het vergroten van het bewustzijn en betere erkenning van de bijzondere eigenschappen van dit erfgoed. Eén van de eigenschappen die aantoont dat het niet alleen relevant maar ook noodzakelijk is om binnen het bredere erfgoedveld bijzondere aandacht te besteden aan jong erfgoed, is materialiteit. Hiermee worden niet louter de toegepaste bouwmaterialen en -technieken aangeduid, maar ook de positionering ten opzichte van de bredere (bouw)cultuur waarin het gebouw is verankerd. De laatste decennia van de twintigste eeuw worden immers gekenmerkt door een eigen materialiteit, die ook meegenomen dient te worden in de waardebepaling.Om na te gaan hoe materialiteit geïmplementeerd kan worden in actuele waardebepalingsmethodes, wordt gekeken naar de methode die sinds 2021 in het Brussels-Hoofdstedelijk Gewest wordt gehanteerd voor het opstellen van de Inventaris van het Bouwkundig Erfgoed. Deze methode gaat uit van tien erfgoedwaarden en zes erfgoedcriteria. Elk van die waarden en criteria wordt niet strikt afgebakend maar beschreven, om zo ruimte voor interpretatie te laten. Bovendien worden de waarden niet afzonderlijk behandeld, maar wordt gestreefd naar een geïntegreerde benadering waarbij verschillende waarden en criteria elkaar kunnen ondersteunen en versterken. Dit biedt mogelijkheden om de specificiteit van jong erfgoed te erkennen en het belang van materialiteit hierin te benadrukken.De Brusselse waardebepalingsmethode wordt vervolgens toegepast op twee casussen, met bijzondere aandacht voor de materialiteit hiervan: het A.S.L.K. appartementsgebouw (architect Philippe Samyn, Brussel, 1985-1986) en het grootschalig huisvestingsproject ‘De Drevekens’ (ontwerpbureau AUSIA, Sint-Pieters-Woluwe, 1975-1977). De eerste casus demonstreert dat een juiste inschatting van de technische waarde vereist dat de toegepaste materialen beoordeeld worden binnen de bredere bouwcultuur. De tweede casus illustreert dat materialen zonder bijzondere technische waarde toch een belangrijke rol kunnen spelen bij andere erfgoedwaarden. Beide casussen tonen de meerwaarde van een geïntegreerde benadering van erfgoedwaarden en het belang van materialiteit bij de erkenning van jong erfgoed. Een belangrijke uitdaging hierbij is het verkrijgen van diepgaand inzicht in de materialiteit om te komen tot een juiste en specifieke interpretatie van de erfgoedwaarden en -criteria.
{"title":"Waardebepaling van jong erfgoed (1970-2000)","authors":"Marylise Parein, Ine Wouters, Stephanie Van de Voorde","doi":"10.48003/knob.122.2023.4.811","DOIUrl":"https://doi.org/10.48003/knob.122.2023.4.811","url":null,"abstract":"Sinds enkele jaren groeit de interesse voor jong erfgoed. Daarmee groeit ook de behoefte aan een wetenschappelijk onderbouwd kader om hiermee om te gaan. Dit artikel gaat in op de eigenheid van ‘jong erfgoed’, de waardebepaling ervan en de kennis die daarvoor nodig is.De term ‘jong erfgoed’ is niet eenvoudig te definiëren, omdat de minimale historische afstand om een gebouw te waarderen of als erfgoed te beschermen van land ot land verschilt. Belangrijker dan een exacte afbakening is het vergroten van het bewustzijn en betere erkenning van de bijzondere eigenschappen van dit erfgoed. Eén van de eigenschappen die aantoont dat het niet alleen relevant maar ook noodzakelijk is om binnen het bredere erfgoedveld bijzondere aandacht te besteden aan jong erfgoed, is materialiteit. Hiermee worden niet louter de toegepaste bouwmaterialen en -technieken aangeduid, maar ook de positionering ten opzichte van de bredere (bouw)cultuur waarin het gebouw is verankerd. De laatste decennia van de twintigste eeuw worden immers gekenmerkt door een eigen materialiteit, die ook meegenomen dient te worden in de waardebepaling.Om na te gaan hoe materialiteit geïmplementeerd kan worden in actuele waardebepalingsmethodes, wordt gekeken naar de methode die sinds 2021 in het Brussels-Hoofdstedelijk Gewest wordt gehanteerd voor het opstellen van de Inventaris van het Bouwkundig Erfgoed. Deze methode gaat uit van tien erfgoedwaarden en zes erfgoedcriteria. Elk van die waarden en criteria wordt niet strikt afgebakend maar beschreven, om zo ruimte voor interpretatie te laten. Bovendien worden de waarden niet afzonderlijk behandeld, maar wordt gestreefd naar een geïntegreerde benadering waarbij verschillende waarden en criteria elkaar kunnen ondersteunen en versterken. Dit biedt mogelijkheden om de specificiteit van jong erfgoed te erkennen en het belang van materialiteit hierin te benadrukken.De Brusselse waardebepalingsmethode wordt vervolgens toegepast op twee casussen, met bijzondere aandacht voor de materialiteit hiervan: het A.S.L.K. appartementsgebouw (architect Philippe Samyn, Brussel, 1985-1986) en het grootschalig huisvestingsproject ‘De Drevekens’ (ontwerpbureau AUSIA, Sint-Pieters-Woluwe, 1975-1977). De eerste casus demonstreert dat een juiste inschatting van de technische waarde vereist dat de toegepaste materialen beoordeeld worden binnen de bredere bouwcultuur. De tweede casus illustreert dat materialen zonder bijzondere technische waarde toch een belangrijke rol kunnen spelen bij andere erfgoedwaarden. Beide casussen tonen de meerwaarde van een geïntegreerde benadering van erfgoedwaarden en het belang van materialiteit bij de erkenning van jong erfgoed. Een belangrijke uitdaging hierbij is het verkrijgen van diepgaand inzicht in de materialiteit om te komen tot een juiste en specifieke interpretatie van de erfgoedwaarden en -criteria.","PeriodicalId":52053,"journal":{"name":"Bulletin KNOB","volume":"2 5","pages":""},"PeriodicalIF":0.1,"publicationDate":"2023-12-09","publicationTypes":"Journal Article","fieldsOfStudy":null,"isOpenAccess":false,"openAccessPdf":"","citationCount":null,"resultStr":null,"platform":"Semanticscholar","paperid":"138585917","PeriodicalName":null,"FirstCategoryId":null,"ListUrlMain":null,"RegionNum":0,"RegionCategory":"","ArticlePicture":[],"TitleCN":null,"AbstractTextCN":null,"PMCID":"","EPubDate":null,"PubModel":null,"JCR":null,"JCRName":null,"Score":null,"Total":0}
Pub Date : 2023-12-09DOI: 10.48003/knob.122.2023.4.803
A. Blom
Kunnen de bloemkoolwijken uit de jaren zeventig een voorbeeld zijn voor het oplossen van de huidige woningnood en de behoefte aan meer sociale cohesie in de buurt? Met het huidige tekort aan woonruimte en de daarmee samenhangende nadruk op kwantiteit dreigt een verschraling van de woningen en de woonomgeving. Dit lijkt op de eenvormige herhalingsbouw aan het eind van de jaren zestig. Als reactie op die soberheid en grootschaligheid van woonwijken, wilden jonge architecten de menselijke maat centraal stellen. Voor de nog steeds sterk groeiende bevolking werd in de Tweede Nota over de Ruimtelijke Ordening (1966) de groeikern bedacht: dorpen of kleine steden in de omgeving van de grote steden om de toenemende bevolking op te vangen. Om het karakter van deze kleine kernen te kunnen behouden lagen kleinschaligheid en laagbouw voor de hand. En dat is juist ook wat jonge gezinnen zochten. Voor deze groeikernen werd het concept van de bloemkoolwijken ontwikkeld, bestaande uit opeenvolgende woonerven. In de smalle en kronkelende straten waren de auto’s ‘te gast’ en was ruimte voor spel en ontmoeting. Verspringende voorgevels met een verschillende dakvormen gaven een levendig en gevarieerd beeld. Deze bij professionals niet gewaardeerde wijken zijn vaak nog steeds populair bij de bewoners. Tijd voor herwaardering voor dit woonconcept?
{"title":"De Bloemkoolwijk: dwaallicht of bron van inspiratie","authors":"A. Blom","doi":"10.48003/knob.122.2023.4.803","DOIUrl":"https://doi.org/10.48003/knob.122.2023.4.803","url":null,"abstract":"Kunnen de bloemkoolwijken uit de jaren zeventig een voorbeeld zijn voor het oplossen van de huidige woningnood en de behoefte aan meer sociale cohesie in de buurt? Met het huidige tekort aan woonruimte en de daarmee samenhangende nadruk op kwantiteit dreigt een verschraling van de woningen en de woonomgeving. Dit lijkt op de eenvormige herhalingsbouw aan het eind van de jaren zestig. Als reactie op die soberheid en grootschaligheid van woonwijken, wilden jonge architecten de menselijke maat centraal stellen. Voor de nog steeds sterk groeiende bevolking werd in de Tweede Nota over de Ruimtelijke Ordening (1966) de groeikern bedacht: dorpen of kleine steden in de omgeving van de grote steden om de toenemende bevolking op te vangen. Om het karakter van deze kleine kernen te kunnen behouden lagen kleinschaligheid en laagbouw voor de hand. En dat is juist ook wat jonge gezinnen zochten. Voor deze groeikernen werd het concept van de bloemkoolwijken ontwikkeld, bestaande uit opeenvolgende woonerven. In de smalle en kronkelende straten waren de auto’s ‘te gast’ en was ruimte voor spel en ontmoeting. Verspringende voorgevels met een verschillende dakvormen gaven een levendig en gevarieerd beeld. Deze bij professionals niet gewaardeerde wijken zijn vaak nog steeds populair bij de bewoners. Tijd voor herwaardering voor dit woonconcept?","PeriodicalId":52053,"journal":{"name":"Bulletin KNOB","volume":"2 2","pages":""},"PeriodicalIF":0.1,"publicationDate":"2023-12-09","publicationTypes":"Journal Article","fieldsOfStudy":null,"isOpenAccess":false,"openAccessPdf":"","citationCount":null,"resultStr":null,"platform":"Semanticscholar","paperid":"138585894","PeriodicalName":null,"FirstCategoryId":null,"ListUrlMain":null,"RegionNum":0,"RegionCategory":"","ArticlePicture":[],"TitleCN":null,"AbstractTextCN":null,"PMCID":"","EPubDate":null,"PubModel":null,"JCR":null,"JCRName":null,"Score":null,"Total":0}
Pub Date : 2023-12-09DOI: 10.48003/knob.122.2023.4.806
S. Tillema
Ir. Hendrikus Pieter Thieme (1925-2020) en ir. Brita Thieme-Domela Nieuwenhuis Nijegaard (1929-1995) waren als architectenechtpaar werkzaam vanaf de jaren vijftig tot aan de eeuwwisseling. Vanuit hun bureau in Groningen en de woning in Glimmen maakten ze samen meer dan tweehonderd ontwerpen voor nieuwbouw, verbouw en restauratie. Hun oeuvre wordt langzaam uitgewist; gebouwen worden afgebroken of grondig verbouwd. Dit is kenmerkend voor de omgang met de architectuur uit de Post 65-periode. Dit artikel beschrijft de kwaliteit van het oeuvre van Thieme – Thieme-Domela Nieuwenhuis architecten om te voorkomen dat nog meer van hun gebouwen worden aangetast of zelfs verdwijnen. Voor het eerst wordt een deel van dit oeuvre gedocumenteerd. Het onderzoek is gebaseerd op een projectenlijst, literatuur- en archiefonderzoek en gesprekken met de belangrijkste oud-medewerkers en de kinderen van het echtpaar. Er is al veel gepubliceerd over architectuur in Nederland uit de periode 1965-1990, maar de meeste van die publicaties gaan over de Randstad en de daar gevestigde bureaus. Over vrouwelijke architecten uit Noord-Nederland in de Post 65-periode is nòg minder bekend. Met uitzondering van een in 1982 geschreven scriptie, Vrouwen in de (stede)bouw wat doen jullie nou?, is het werk van Brita Thieme-Domela Nieuwenhuis tot dusverre onderbelicht gebleven.Het eerste deel van het artikel introduceert het echtpaar en het bureau. Vervolgens worden in zes casussen, verdeeld over twee thema’s, enkele van de hoogtepunten in het oeuvre van Thieme – Thieme-Domela Nieuwenhuis architecten belicht. Het eerste thema is een gebouwtype, namelijk kantoren. In het werk van het echtpaar is een algemene ontwikkeling te zien in de kantoorarchitectuur in de Post 65-periode. Het tweede thema is een fenomeen dat in deze jaren belangrijker werd: de intensieve samenwerking met andere ontwerpers. Henk en Brita gingen in de jaren zeventig en tachtig meerdere samenwerkingen met collega’s aan. Beschreven wordt welke meerwaarde dit had en wat het opleverde.Het oeuvre van het architectenechtpaar Henk Thieme en Brita Thieme-Domela Nieuwenhuis heeft een bijzondere kwaliteit, die pas gaat opvallen wanneer er aandacht aan wordt geschonken. Ook de samenwerking van de twee architecten is bijzonder. Zij waren als ontwerpers gelijkwaardig aan elkaar, wat in die tijd niet vanzelfsprekend was. Door hun innige manier van samenwerken is meestal niet meer zichtbaar wie van hen de doorslaggevende ontwerpkeuzes heeft gemaakt. De individuele hand van deze afzonderlijke ontwerpers is versmolten tot één; Henk en Brita waren niet twee architecten, maar één architectenechtpaar.
{"title":"Vormgeven aan ontmoeting","authors":"S. Tillema","doi":"10.48003/knob.122.2023.4.806","DOIUrl":"https://doi.org/10.48003/knob.122.2023.4.806","url":null,"abstract":"Ir. Hendrikus Pieter Thieme (1925-2020) en ir. Brita Thieme-Domela Nieuwenhuis Nijegaard (1929-1995) waren als architectenechtpaar werkzaam vanaf de jaren vijftig tot aan de eeuwwisseling. Vanuit hun bureau in Groningen en de woning in Glimmen maakten ze samen meer dan tweehonderd ontwerpen voor nieuwbouw, verbouw en restauratie. Hun oeuvre wordt langzaam uitgewist; gebouwen worden afgebroken of grondig verbouwd. Dit is kenmerkend voor de omgang met de architectuur uit de Post 65-periode. Dit artikel beschrijft de kwaliteit van het oeuvre van Thieme – Thieme-Domela Nieuwenhuis architecten om te voorkomen dat nog meer van hun gebouwen worden aangetast of zelfs verdwijnen. Voor het eerst wordt een deel van dit oeuvre gedocumenteerd. Het onderzoek is gebaseerd op een projectenlijst, literatuur- en archiefonderzoek en gesprekken met de belangrijkste oud-medewerkers en de kinderen van het echtpaar. Er is al veel gepubliceerd over architectuur in Nederland uit de periode 1965-1990, maar de meeste van die publicaties gaan over de Randstad en de daar gevestigde bureaus. Over vrouwelijke architecten uit Noord-Nederland in de Post 65-periode is nòg minder bekend. Met uitzondering van een in 1982 geschreven scriptie, Vrouwen in de (stede)bouw wat doen jullie nou?, is het werk van Brita Thieme-Domela Nieuwenhuis tot dusverre onderbelicht gebleven.Het eerste deel van het artikel introduceert het echtpaar en het bureau. Vervolgens worden in zes casussen, verdeeld over twee thema’s, enkele van de hoogtepunten in het oeuvre van Thieme – Thieme-Domela Nieuwenhuis architecten belicht. Het eerste thema is een gebouwtype, namelijk kantoren. In het werk van het echtpaar is een algemene ontwikkeling te zien in de kantoorarchitectuur in de Post 65-periode. Het tweede thema is een fenomeen dat in deze jaren belangrijker werd: de intensieve samenwerking met andere ontwerpers. Henk en Brita gingen in de jaren zeventig en tachtig meerdere samenwerkingen met collega’s aan. Beschreven wordt welke meerwaarde dit had en wat het opleverde.Het oeuvre van het architectenechtpaar Henk Thieme en Brita Thieme-Domela Nieuwenhuis heeft een bijzondere kwaliteit, die pas gaat opvallen wanneer er aandacht aan wordt geschonken. Ook de samenwerking van de twee architecten is bijzonder. Zij waren als ontwerpers gelijkwaardig aan elkaar, wat in die tijd niet vanzelfsprekend was. Door hun innige manier van samenwerken is meestal niet meer zichtbaar wie van hen de doorslaggevende ontwerpkeuzes heeft gemaakt. De individuele hand van deze afzonderlijke ontwerpers is versmolten tot één; Henk en Brita waren niet twee architecten, maar één architectenechtpaar.","PeriodicalId":52053,"journal":{"name":"Bulletin KNOB","volume":"8 8","pages":""},"PeriodicalIF":0.1,"publicationDate":"2023-12-09","publicationTypes":"Journal Article","fieldsOfStudy":null,"isOpenAccess":false,"openAccessPdf":"","citationCount":null,"resultStr":null,"platform":"Semanticscholar","paperid":"138585833","PeriodicalName":null,"FirstCategoryId":null,"ListUrlMain":null,"RegionNum":0,"RegionCategory":"","ArticlePicture":[],"TitleCN":null,"AbstractTextCN":null,"PMCID":"","EPubDate":null,"PubModel":null,"JCR":null,"JCRName":null,"Score":null,"Total":0}
Pub Date : 2023-12-09DOI: 10.48003/knob.122.2023.4.802
N. Mens, Hugo Van Velzen
In dit artikel figureert Capelle aan den IJssel als casestudy om de veranderingen in de architectuur en stedenbouw in de Post-65 periode te beschrijven. In die periode (1965-1990) maakte het oorspronkelijke dijkdorp Capelle, dat grenst aan Rotterdam, een grote groei door en werden twee geheel nieuwe wijken gerealiseerd: Oostgaarde en Schollevaar. Centraal staan de vragen welke maatschappelijke tendensen en ideeën aan de veranderingen ten grondslag lagen en welke fasen hierin te onderkennen zijn.De eerste fase stond in het teken van een economische groei en het kwantitatieve denken, wat in de laatste fase van de wederopbouw resulteerde in grootschalige wijken met veel hoogbouw en repetitie van steeds dezelfde eenheden. Groeiende onvrede met de resultaten daarvan leidde in toenemende mate tot het besef dat dit een doodlopende weg was. Bovendien was er weinig aandacht voor de eengezinswoning, en juist dát deel van de woningvoorraad was – ook in de Rotterdamse agglomeratie – zeer gewild.Dat leidde in de volgende fase echter nog niet onmiddellijk tot een doorbraak van kleinschalige architectuur en stedenbouw. Onder invloed van Team X en de Nederlandse tak ervan rond het tijdschrift Forum werden zelfs megastructuren voorgesteld – het bekendste Nederlandse voorbeeld is het Pampusproject van Van den Broek en Bakema. Ook de auto werd aanvankelijk niet in de ban gedaan. De stedenbouwkundige Tjakko Hazewinkel stelde een dergelijk grootschalige structuur voor Oostgaarde voor.Kritiek op de grootschaligheid leidde vanaf begin jaren zeventig tot een brede interesse in ecologie, natuurlijkheid en architectonische experimenten op sociologische basis. Na het vertrek van Hazewinkel werd ook in Capelle een nieuwe koers ingeslagen. In de nieuwe woonwijken Oostgaarde en Schollevaar maakten rechtlijnigheid en herhaling plaats voor avontuurlijke verkavelingspatronen en wegenstructuren met woonerven; hoogbouw werd afgezworen en vervangen door eengezinswoningen en gestapelde laagbouw. Speelsheid en fantasie kregen alle ruimte. De invoering van vlekkenplannen, waardoor architecten veel meer vrijheid kregen, maakte dit ook mogelijk.Door de stijgende hypotheekrente en de crisis liep begin jaren tachtig de vraag naar vrijesectorwoningen terug. Besloten werd om meer woningwetwoningen te bouwen, wat hogere dichtheden veronderstelde. In het oostelijke en laatst gerealiseerde deel van de wijk is die verdichting goed te zien. Qua voorzieningen werd het plan sterk versoberd; aan de haalbaarheid hiervan werd meer en meer getwijfeld. Grilligheid en speelse baksteenarchitectuur – kenmerken van de jaren zeventig – hadden afgedaan. Eenvoudige rationele verkavelingen en een meer zakelijke architectuur kwamen er in de jaren tachtig voor in de plaats.
在这篇文章中,Capelle aan den IJssel作为一个案例研究来描述65年后建筑和城市设计的变化。在此期间(1965-1990年),与鹿特丹接壤的最初的dijkdorp Capelle经历了巨大的增长,并实现了两个全新的社区:Oostgaarde和Schollevaar。中心问题是,哪些社会趋势和思想是变化的基础,哪些阶段可以确定。第一阶段的特点是经济增长和定量思维,在重建的最后阶段,导致了大型社区,有许多高层建筑和重复相同的单位。越来越多的人对结果不满,越来越多的人意识到这是一条死胡同。此外,人们对单户住宅关注甚少,而这部分住宅在鹿特丹市区也很受欢迎,但这并没有立即导致小规模建筑和城市设计的突破。在X团队及其荷兰分支的影响下,甚至提出了大型结构——最著名的荷兰例子是van den Broek和Bakema的pampus项目。这辆车最初也没有被禁止。城市规划师Tjakko Hazewinkel为Oostgaarde提出了如此大规模的结构。从20世纪70年代初开始,对大规模的批评导致了对生态学、自然性和社会学基础上的建筑实验的广泛兴趣。哈泽温克尔离开后,卡佩尔也走上了新的道路。在Oostgaarde和Schollevaar的新住宅区,线性和重复让位于冒险的分割模式和带有住宅庭院的道路结构;高层建筑被放弃,取而代之的是单户住宅和低层建筑。游戏和幻想得到了充分的发展。污点计划的引入,给了建筑师更多的自由,也使这成为可能。由于不断上升的抵押贷款利率和危机,对自由住房的需求在20世纪80年代初开始下降。决定建造更多的住宅,这意味着更高的密度。在这个地区的东部和最后一个实现的部分,这种密度是很明显的。在设施方面,该计划被严重削减;人们越来越怀疑这是否可行。古怪和有趣的砖砌建筑——70年代的特色——已经消失了。简单合理的细分和更商业的建筑在20世纪80年代取代了它。
{"title":"Veranderende idealen","authors":"N. Mens, Hugo Van Velzen","doi":"10.48003/knob.122.2023.4.802","DOIUrl":"https://doi.org/10.48003/knob.122.2023.4.802","url":null,"abstract":"In dit artikel figureert Capelle aan den IJssel als casestudy om de veranderingen in de architectuur en stedenbouw in de Post-65 periode te beschrijven. In die periode (1965-1990) maakte het oorspronkelijke dijkdorp Capelle, dat grenst aan Rotterdam, een grote groei door en werden twee geheel nieuwe wijken gerealiseerd: Oostgaarde en Schollevaar. Centraal staan de vragen welke maatschappelijke tendensen en ideeën aan de veranderingen ten grondslag lagen en welke fasen hierin te onderkennen zijn.De eerste fase stond in het teken van een economische groei en het kwantitatieve denken, wat in de laatste fase van de wederopbouw resulteerde in grootschalige wijken met veel hoogbouw en repetitie van steeds dezelfde eenheden. Groeiende onvrede met de resultaten daarvan leidde in toenemende mate tot het besef dat dit een doodlopende weg was. Bovendien was er weinig aandacht voor de eengezinswoning, en juist dát deel van de woningvoorraad was – ook in de Rotterdamse agglomeratie – zeer gewild.Dat leidde in de volgende fase echter nog niet onmiddellijk tot een doorbraak van kleinschalige architectuur en stedenbouw. Onder invloed van Team X en de Nederlandse tak ervan rond het tijdschrift Forum werden zelfs megastructuren voorgesteld – het bekendste Nederlandse voorbeeld is het Pampusproject van Van den Broek en Bakema. Ook de auto werd aanvankelijk niet in de ban gedaan. De stedenbouwkundige Tjakko Hazewinkel stelde een dergelijk grootschalige structuur voor Oostgaarde voor.Kritiek op de grootschaligheid leidde vanaf begin jaren zeventig tot een brede interesse in ecologie, natuurlijkheid en architectonische experimenten op sociologische basis. Na het vertrek van Hazewinkel werd ook in Capelle een nieuwe koers ingeslagen. In de nieuwe woonwijken Oostgaarde en Schollevaar maakten rechtlijnigheid en herhaling plaats voor avontuurlijke verkavelingspatronen en wegenstructuren met woonerven; hoogbouw werd afgezworen en vervangen door eengezinswoningen en gestapelde laagbouw. Speelsheid en fantasie kregen alle ruimte. De invoering van vlekkenplannen, waardoor architecten veel meer vrijheid kregen, maakte dit ook mogelijk.Door de stijgende hypotheekrente en de crisis liep begin jaren tachtig de vraag naar vrijesectorwoningen terug. Besloten werd om meer woningwetwoningen te bouwen, wat hogere dichtheden veronderstelde. In het oostelijke en laatst gerealiseerde deel van de wijk is die verdichting goed te zien. Qua voorzieningen werd het plan sterk versoberd; aan de haalbaarheid hiervan werd meer en meer getwijfeld. Grilligheid en speelse baksteenarchitectuur – kenmerken van de jaren zeventig – hadden afgedaan. Eenvoudige rationele verkavelingen en een meer zakelijke architectuur kwamen er in de jaren tachtig voor in de plaats.","PeriodicalId":52053,"journal":{"name":"Bulletin KNOB","volume":"12 2","pages":""},"PeriodicalIF":0.1,"publicationDate":"2023-12-09","publicationTypes":"Journal Article","fieldsOfStudy":null,"isOpenAccess":false,"openAccessPdf":"","citationCount":null,"resultStr":null,"platform":"Semanticscholar","paperid":"138586049","PeriodicalName":null,"FirstCategoryId":null,"ListUrlMain":null,"RegionNum":0,"RegionCategory":"","ArticlePicture":[],"TitleCN":null,"AbstractTextCN":null,"PMCID":"","EPubDate":null,"PubModel":null,"JCR":null,"JCRName":null,"Score":null,"Total":0}
Pub Date : 2023-12-09DOI: 10.48003/knob.122.2023.4.805
Natascha Lensvelt
Post 65 tuin- en landschapsarchitecten sloegen een brug tussen stad en buitengebied. Zij werkten op verschillende schaalniveaus en voor alle soorten gebruikers: van tuin tot industriegebied en van stedenbouwkundig plan tot ruilverkaveling. Ze wisten met hun analyse- en ontwerpmethoden uiteenlopende functies onder te brengen in een ruimtelijk samenhangend ontwerp. Ondanks hun grote en interessante productie blijft de huidige kennis en waardering van Post 65 groen erfgoed achter. Dit blijkt uit herontwikkelingsplannen van groengebieden en uit recent opgeleverde inventarisatierapporten van de grote steden waarin dit type erfgoed veelal ontbreekt. Kennis van theorievorming uit de landschapsarchitectuur, landschapsgeschiedenis en de architectuurgeschiedenis kan bijdragen aan een hogere waardering van Post 65 groen. Het Post 65 groen erfgoed is immers niet alleen vanuit cultuurhistorisch oogpunt interessant, maar kan ook bijdragen aan de verbetering van natuur en milieu op een wijze die past bij het Post 65 gedachtengoed.
{"title":"Bemind maar onbekend","authors":"Natascha Lensvelt","doi":"10.48003/knob.122.2023.4.805","DOIUrl":"https://doi.org/10.48003/knob.122.2023.4.805","url":null,"abstract":"Post 65 tuin- en landschapsarchitecten sloegen een brug tussen stad en buitengebied. Zij werkten op verschillende schaalniveaus en voor alle soorten gebruikers: van tuin tot industriegebied en van stedenbouwkundig plan tot ruilverkaveling. Ze wisten met hun analyse- en ontwerpmethoden uiteenlopende functies onder te brengen in een ruimtelijk samenhangend ontwerp. Ondanks hun grote en interessante productie blijft de huidige kennis en waardering van Post 65 groen erfgoed achter. Dit blijkt uit herontwikkelingsplannen van groengebieden en uit recent opgeleverde inventarisatierapporten van de grote steden waarin dit type erfgoed veelal ontbreekt. Kennis van theorievorming uit de landschapsarchitectuur, landschapsgeschiedenis en de architectuurgeschiedenis kan bijdragen aan een hogere waardering van Post 65 groen. Het Post 65 groen erfgoed is immers niet alleen vanuit cultuurhistorisch oogpunt interessant, maar kan ook bijdragen aan de verbetering van natuur en milieu op een wijze die past bij het Post 65 gedachtengoed. ","PeriodicalId":52053,"journal":{"name":"Bulletin KNOB","volume":"3 9","pages":""},"PeriodicalIF":0.1,"publicationDate":"2023-12-09","publicationTypes":"Journal Article","fieldsOfStudy":null,"isOpenAccess":false,"openAccessPdf":"","citationCount":null,"resultStr":null,"platform":"Semanticscholar","paperid":"138586167","PeriodicalName":null,"FirstCategoryId":null,"ListUrlMain":null,"RegionNum":0,"RegionCategory":"","ArticlePicture":[],"TitleCN":null,"AbstractTextCN":null,"PMCID":"","EPubDate":null,"PubModel":null,"JCR":null,"JCRName":null,"Score":null,"Total":0}
Pub Date : 2023-12-09DOI: 10.48003/knob.122.2023.4.814
Wijnand Galema
Bespreking van een boek van Arjan den Boer, Bart van Hoek, Martijn Haan, Martjan Kuit en Teun Meurs
Arjan den Boer, Bart van Hoek, Martijn Haan, Martjan Kuit和Teun Meurs的书的评论
{"title":"BRUUT","authors":"Wijnand Galema","doi":"10.48003/knob.122.2023.4.814","DOIUrl":"https://doi.org/10.48003/knob.122.2023.4.814","url":null,"abstract":"Bespreking van een boek van Arjan den Boer, Bart van Hoek, Martijn Haan, Martjan Kuit en Teun Meurs","PeriodicalId":52053,"journal":{"name":"Bulletin KNOB","volume":"10 4","pages":""},"PeriodicalIF":0.1,"publicationDate":"2023-12-09","publicationTypes":"Journal Article","fieldsOfStudy":null,"isOpenAccess":false,"openAccessPdf":"","citationCount":null,"resultStr":null,"platform":"Semanticscholar","paperid":"138585529","PeriodicalName":null,"FirstCategoryId":null,"ListUrlMain":null,"RegionNum":0,"RegionCategory":"","ArticlePicture":[],"TitleCN":null,"AbstractTextCN":null,"PMCID":"","EPubDate":null,"PubModel":null,"JCR":null,"JCRName":null,"Score":null,"Total":0}
Pub Date : 2023-12-09DOI: 10.48003/knob.122.2023.4.812
Evelien Van Es, S. Gresnigt, Lara Voerman
De standaard van waarderingscriteria voor gebouwd erfgoed is in de afgelopen 120 jaar dermate doorontwikkeld dat het in principe van toepassing is op alle perioden. Uit de Verkenning Post 65 van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) komt echter naar voren dat de aard van het erfgoed uit de jaren 1965-1990 zich onderscheidt van de voorgaande perioden en mogelijk vraagt om een andere benadering van deze waarderingscriteria. Zo bieden de geringe ouderdom en de maatschappelijke context van dit erfgoed kansen om belevingsgeschiedenissen uit eerste hand op te tekenen en naast experts ook burgers te betrekken in het selectie- en waarderingsproces.Nu de fase van bescherming en instandhouding van het Post 65-erfgoed zich aandient, is het waarderingskader opnieuw tegen het licht gehouden. Met de ratificatie van het Verdrag van Faro in zicht - het Europese verdrag dat mens en samenleving en hún relatie met erfgoed centraal stelt - is in dit onderzoek de rol van de burger nadrukkelijk meegenomen. Daarbij dient de groeikern Nieuwegein als voorbeeld. Tijdens het Jonge Monumentenproject van deze gemeente droegen inwoners suggesties aan voor te beschermen erfgoed en duidden zij de waarden die zij eraan hechten. Het perspectief van inwoners en erfgoeddeskundigen verschilde wezenlijk, wat uiteindelijk leidde tot een grotere rijkdom en diversiteit van het jonge erfgoed.
{"title":"Participatief waarderen","authors":"Evelien Van Es, S. Gresnigt, Lara Voerman","doi":"10.48003/knob.122.2023.4.812","DOIUrl":"https://doi.org/10.48003/knob.122.2023.4.812","url":null,"abstract":"De standaard van waarderingscriteria voor gebouwd erfgoed is in de afgelopen 120 jaar dermate doorontwikkeld dat het in principe van toepassing is op alle perioden. Uit de Verkenning Post 65 van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) komt echter naar voren dat de aard van het erfgoed uit de jaren 1965-1990 zich onderscheidt van de voorgaande perioden en mogelijk vraagt om een andere benadering van deze waarderingscriteria. Zo bieden de geringe ouderdom en de maatschappelijke context van dit erfgoed kansen om belevingsgeschiedenissen uit eerste hand op te tekenen en naast experts ook burgers te betrekken in het selectie- en waarderingsproces.Nu de fase van bescherming en instandhouding van het Post 65-erfgoed zich aandient, is het waarderingskader opnieuw tegen het licht gehouden. Met de ratificatie van het Verdrag van Faro in zicht - het Europese verdrag dat mens en samenleving en hún relatie met erfgoed centraal stelt - is in dit onderzoek de rol van de burger nadrukkelijk meegenomen. Daarbij dient de groeikern Nieuwegein als voorbeeld. Tijdens het Jonge Monumentenproject van deze gemeente droegen inwoners suggesties aan voor te beschermen erfgoed en duidden zij de waarden die zij eraan hechten. Het perspectief van inwoners en erfgoeddeskundigen verschilde wezenlijk, wat uiteindelijk leidde tot een grotere rijkdom en diversiteit van het jonge erfgoed.","PeriodicalId":52053,"journal":{"name":"Bulletin KNOB","volume":"12 4","pages":""},"PeriodicalIF":0.1,"publicationDate":"2023-12-09","publicationTypes":"Journal Article","fieldsOfStudy":null,"isOpenAccess":false,"openAccessPdf":"","citationCount":null,"resultStr":null,"platform":"Semanticscholar","paperid":"138586047","PeriodicalName":null,"FirstCategoryId":null,"ListUrlMain":null,"RegionNum":0,"RegionCategory":"","ArticlePicture":[],"TitleCN":null,"AbstractTextCN":null,"PMCID":"","EPubDate":null,"PubModel":null,"JCR":null,"JCRName":null,"Score":null,"Total":0}
Pub Date : 2023-12-09DOI: 10.48003/knob.122.2023.4.807
Sanne Van Drenth
Centraal Wonen is een in de jaren zeventig ontstane woonvorm waarbij meerdere huishoudens verschillende gemeenschappelijke voorzieningen met elkaar delen binnen hetzelfde project. De wooncomplexen waren bedoeld voor een diverse bewonersgroep tot 250 bewoners en werden in de regel in nauwe samenspraak met bewoners ontworpen. De initiatiefnemers van Centraal Wonen geloofden dat deze woonvorm een oplossing bood voor maatschappelijke vraagstukken, zoals de achtergestelde positie van de vrouw, toenemende eenzaamheid en de eenzijdige woningvoorraad van eengezinswoningen en flats. Het alternatief van Centraal Wonen was om woningen fijnmazig te verweven met gemeenschappelijke voorzieningen in projecten, zodat op vrijwillige basis een hechte gemeenschap kon ontstaan. Tussen 1977 en 1991 zijn er naar schatting ruim zestig projecten gebouwd, waarna de woonvorm in de jaren negentig in de vergetelheid raakte.Centraal Wonen ontstond op het scharnierpunt van twee tijdperken, wat tot uiting komt in het concept en de verschijningsvorm. De ideologische inslag sloot naadloos aan op de emancipatoire en maatschappijkritische bewegingen van de vroege jaren zeventig, terwijl het grootste gedeelte van de projecten pas tot stand kwam in de verzakelijkte jaren tachtig. Centraal Wonen bevatte elementen van beide fasen: enerzijds ‘samen doen wat samen kan’, maar de onafhankelijkheid van het individu mocht daar niet aan ten koste gaan. Het allereerste project, de Wandelmeent, past geheel binnen de kleinschaligheidsbeweging, waarin ontwerpers zochten naar de essentie van een herkenbare en huiselijke woonomgeving met een gevarieerd straatbeeld. Veruit de meeste projecten kwamen tot stand in de jaren tachtig, waarin zich de tekens van verschraling in de verschijningsvorm voordeden. Bovendien berustte het ontwerp van Centraal Wonen-projecten voor een groot deel op de trends in de vakgemeenschap en de keuzes van de architect, en minder op de uitkomsten van inspraak en gemeenschappelijkheid. De werkelijke inventiviteit en kwaliteit van Centraal Wonen bevonden zich dan ook niet in de afzonderlijke onderdelen van inspraakprocedures, het ontwerp en de woningplattegrond, maar in het samenbrengen van zorg op alle onderdelen binnen één project, waarbij de gezamenlijke visie op het wonen leidend was. Hoewel Centraal Wonen maar een kort leven beschoren leek, staan gemeenschappelijke en alternatieve woonvormen sinds enkele jaren weer in de belangstelling. De leuze ‘samen doen wat samen kan’ lijkt in de huidige tijd zijn weerklank te vinden. De projecten zijn een waardevolle bron voor nieuwe gemeenschappelijke woonprojecten, die niet mag worden vergeten.
{"title":"‘Samen doen wat samen kan’","authors":"Sanne Van Drenth","doi":"10.48003/knob.122.2023.4.807","DOIUrl":"https://doi.org/10.48003/knob.122.2023.4.807","url":null,"abstract":"Centraal Wonen is een in de jaren zeventig ontstane woonvorm waarbij meerdere huishoudens verschillende gemeenschappelijke voorzieningen met elkaar delen binnen hetzelfde project. De wooncomplexen waren bedoeld voor een diverse bewonersgroep tot 250 bewoners en werden in de regel in nauwe samenspraak met bewoners ontworpen. De initiatiefnemers van Centraal Wonen geloofden dat deze woonvorm een oplossing bood voor maatschappelijke vraagstukken, zoals de achtergestelde positie van de vrouw, toenemende eenzaamheid en de eenzijdige woningvoorraad van eengezinswoningen en flats. Het alternatief van Centraal Wonen was om woningen fijnmazig te verweven met gemeenschappelijke voorzieningen in projecten, zodat op vrijwillige basis een hechte gemeenschap kon ontstaan. Tussen 1977 en 1991 zijn er naar schatting ruim zestig projecten gebouwd, waarna de woonvorm in de jaren negentig in de vergetelheid raakte.Centraal Wonen ontstond op het scharnierpunt van twee tijdperken, wat tot uiting komt in het concept en de verschijningsvorm. De ideologische inslag sloot naadloos aan op de emancipatoire en maatschappijkritische bewegingen van de vroege jaren zeventig, terwijl het grootste gedeelte van de projecten pas tot stand kwam in de verzakelijkte jaren tachtig. Centraal Wonen bevatte elementen van beide fasen: enerzijds ‘samen doen wat samen kan’, maar de onafhankelijkheid van het individu mocht daar niet aan ten koste gaan. Het allereerste project, de Wandelmeent, past geheel binnen de kleinschaligheidsbeweging, waarin ontwerpers zochten naar de essentie van een herkenbare en huiselijke woonomgeving met een gevarieerd straatbeeld. Veruit de meeste projecten kwamen tot stand in de jaren tachtig, waarin zich de tekens van verschraling in de verschijningsvorm voordeden. Bovendien berustte het ontwerp van Centraal Wonen-projecten voor een groot deel op de trends in de vakgemeenschap en de keuzes van de architect, en minder op de uitkomsten van inspraak en gemeenschappelijkheid. De werkelijke inventiviteit en kwaliteit van Centraal Wonen bevonden zich dan ook niet in de afzonderlijke onderdelen van inspraakprocedures, het ontwerp en de woningplattegrond, maar in het samenbrengen van zorg op alle onderdelen binnen één project, waarbij de gezamenlijke visie op het wonen leidend was. Hoewel Centraal Wonen maar een kort leven beschoren leek, staan gemeenschappelijke en alternatieve woonvormen sinds enkele jaren weer in de belangstelling. De leuze ‘samen doen wat samen kan’ lijkt in de huidige tijd zijn weerklank te vinden. De projecten zijn een waardevolle bron voor nieuwe gemeenschappelijke woonprojecten, die niet mag worden vergeten.","PeriodicalId":52053,"journal":{"name":"Bulletin KNOB","volume":"5 36","pages":""},"PeriodicalIF":0.1,"publicationDate":"2023-12-09","publicationTypes":"Journal Article","fieldsOfStudy":null,"isOpenAccess":false,"openAccessPdf":"","citationCount":null,"resultStr":null,"platform":"Semanticscholar","paperid":"138586223","PeriodicalName":null,"FirstCategoryId":null,"ListUrlMain":null,"RegionNum":0,"RegionCategory":"","ArticlePicture":[],"TitleCN":null,"AbstractTextCN":null,"PMCID":"","EPubDate":null,"PubModel":null,"JCR":null,"JCRName":null,"Score":null,"Total":0}